Overlevingswinst door behandeling borstkanker

Borstkanker – Overlevingswinst door chemo/hormoontherapie

De resultaten van de behandeling van borstkanker zijn de afgelopen decennia fors verbeterd. Naast verbeteringen in de chirurgische behandeltechnieken is dit resultaat zeer zeker ook te danken aan de bijdrage van de bestraling en het toevoegen van chemo-, hormoon-, en/of immuuntherapie. Samen zorgen zij er voor dat de gemiddelde overlevingskansen voor ALLE patiënten met borstkanker gezamenlijk meer dan 80% is na 5 jaar en ruim 70% na 10 jaar. Uiteraard zijn er onderlinge verschillen afhankelijk van het stadium waarin de tumor zich bevindt op moment van diagnose (bv. wel of geen uitzaaiingen) en de tumorkenmerken. Met name bij ongunstige kenmerken of uitzaaiingen in de lymfeklieren kun deze aanvullende behandelingen een aanzienlijke bijdrage leveren in de verbetering van de prognose.

Bij de beslissing om naast een operatie ook nog chemotherapie en/of hormoontherapie voor te schrijven moeten de voordelen (minder kans op terugkomst / overlevingswinst) worden afgewogen tegen de nadelen (bijwerkingen).

Of een patiënte met borstkanker in aanmerking komt voor deze aanvullende behandelingen wordt bepaald door diverse patiëntgebonden factoren (leeftijd, algehele conditie) en diverse klassieke tumorkenmerken. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van modern genetisch onderzoek van de specifieke borstkanker bij u / de patiënte.

Bij de afweging wordt o.a. gekeken naar het verschil in kansen op terugkomst en kans op overleving aan de hand van rekenmodellen zoals hieronder nader uitgelegd. Na goede informatie staat het u natuurlijk vrij om zelf de uiteindelijke keuze te maken of u de voorgestelde behandelingen al of niet wenst te ondergaan.

Effect van chemo-/hormoontherapie op verbetering van prognose (vermindering van de kans op overlijden): uitleg met fictief rekenvoorbeeld

Bij de beslissing tot het voorschrijven van elke vorm van aanvullende medicijntherapie (bv. chemotherapie of hormonale therapie) wordt gekeken in hoeverre de behandeling zorgt voor een vermindering van de kans op overlijden (sterfte-reductie), i.e. een verbetering van de prognose. Om dit te kunnen beoordelen wordt veel medisch onderzoek gedaan waarbij grote groepen patienten worden behandeld met medicijnen, die al in een eerder stadium op hun effectiviteit en veiligheid zijn onderzocht. (NB. u bent geen proefkonijn!). Veel van deze medische onderzoeken (trials (Eng.)) vergelijken het effect van verschillende medicijnen (Fase 3 trials) om zo te kunnen uitzoeken welk medicijn het beste resultaat geeft. Net zoals één zwaluw nog geen zomer geeft, moeten meerdere onderzoeken hetzelfde resultaat tonen vooraleer een nieuwe behandeling wordt geadviseerd of verworpen.

prognose A

Het percentage (%) dat in leven blijft na behandeling (overlevenden) in de loop der tijd kan worden weergegeven in een overlevings-grafiek (Kaplan Meier curves). Bijgaande grafiek toont een zogenaamde overlevingscurve. Op de horizontale as (x-as) het verloop van de jaren. Op de verticale as (y-as) het % overlevers. Op tijdstip “0” (start behandeling) is natuurlijk iedereen nog in leven (= 100%). In de loop der jaren kunnen er toch patiënten overlijden (curve gaat met 1 of meerdere stapjes omlaag).

Helaas is borstkanker een aandoening waarvan niet iedereen geneest. Dat betekent dat ondanks behandeling er in de loop der jaren nadien toch sterftegevallen optreden ten gevolge van terugkomst van de ziekte. Op de grafiek hiernaast staat een fictief voorbeeld van een groep patienten die in de loop van 10 jaren zijn gevolgd en waarvan de sterfte is genoteerd. In de loop der tijd treden helaas sterftegevallen op waardoor de groep overlevenden steeds een stukje kleiner wordt (telkens een trapje lager op de grafiek). Zoals blijkt uit de grafiek is na 10 jaar, in dit voorbeeld, van de oorspronkelijke 100% nog ongeveer 60% in leven. Met andere woorden: na 10 jaar is in dit fictieve voorbeeld 40% van de oorspronkelijke groep inmiddels overleden en 60% nog in leven. Een voorbeeld van een perfecte aanvullende behandeling zou er in theorie dus voor moeten zorgen dat niemand overlijdt en er dus na 10 jaar geen 60 maar 100% nog in leven is. Helaas is dit met geen enkele aanvullende behandeling op dit moment mogelijk. Anderzijds zijn er wel behandelingen zoals chemotherapie en/of hormonale therapie die de overleving fors kunnen verbeteren.

Omdat elke aanvullende therapie, bv chemotherapie/hormonale therapie, ook z’n nadelen kent en heel soms zelfs de oorzaak kan zijn van overlijden door de bijwerkingen, moeten de voor- en nadelen goed tegen elkaar worden afgewogen vooraleer tot zo’n ingrijpende behandeling te beslissen. In het algemeen wordt een aanvullende behandeling pas als zinvol ervaren indien de overleving na 10 jaar met minimaal 5% (= absolute overlevingswinst) wordt verbeterd. In het voorbeeld wil dat zeggen dat de overleving door een bepaalde aanvullende behandeling van oorspronkelijk 60% minimaal 65% (= 60% + 5%) of hoger moet zijn.

Hieruit volgt tevens dat indien de prognose van een bepaalde borstkanker na 10 jaar minder dan 5% kans geeft op overlijden (meer dan 95% overlevingskans), stel bijvoorbeeld 97%, het niet zinvol is om aanvullende therapie voor te schrijven. Immers de winst zou in dit geval maximaal 3% (100 – 97 = 3%) bedragen hetgeen niet als zinvol wordt geaccepteerd aangezien elke behandeling ook bijwerkingen kent. (Uiteraard kan hier in uitzonderingsgevallen in overleg met de patiënt van worden afgeweken.)


Ziektevrije overleving versus totale overleving (medische achtergrondinformatie)

Binnen een groep patiënten, die enkele jaren bestudeerd/gecontroleerd worden in studieverband, kunnen patienten overlijden. Het overlijden kan wel/niet te maken hebben met fatale terugkomst van (in dit geval) borstkanker. Overlijden ten gevolge van een hartinfarct of een verkeersongeluk heeft dus niets te maken met de borstkanker waarvoor ze werden bestudeerd. Als men kijkt naar het totaal aantal patienten dat na een bepaald aantal jaren nog in leven is, en dus alle sterfgevallen onafhankelijk van het feit of ze nu wel of niets iets met de borstkanker te maken hebben meetelt, spreekt over “totale overleving” (overall survival). Kijkt men echter naar de overleving waarvan niet alleen de sterfgevallen ten gevolge van borstkanker en andere oorzaken, maar ook exclusief diegenen die weliswaar in leven zijn maar waarbij de ziekte inmiddels helaas toch is teruggekomen, dan spreekt men over “overleving zonder ziekte-terugkomst ofwel ziektevrije overleving” (disease free survival).

Overlijden ten gevolge van de borstkanker ten opzichte van de totale sterfte (=ziekte-specifieke sterfte)

Zeker indien men het resultaat van 2 verschillende behandelingen voor borstkanker mbt de overleving met elkaar vergelijkt, is het belangrijk om te kijken naar de sterfte in beide groepen ten gevolge van de ziekte. Immers stel: een behandeling B lijkt beter te zijn dan een behandeling A. Met andere woorden: met behandeling “B” heeft de patient minder kans de ziekte terug te krijgen. De sterfte ten gevolge van de ziekte is met behandeling “B” lager ofwel het %-overleving zonder dat de fatale ziekte terugkomt is hoger. In feite zou je dat ook terug moeten zien in de totale overleving in de B groep. Maar als in de B groep een flink aantal (bv. de helft) mensen die geen terugkomst van de ziekte hadden met zijn allen verongelukken tijdens een vliegtuigongeluk kan de totale overleving in de B groep toch lager zijn dan de A groep. De zogenaamde ziektespecifieke overleving is in dat geval beter met behandeling B maar dat wordt gemaskeerd door het vliegtuigongeluk. De ziektespecifieke overleving is dus een betrouwbaardere maat voor het effect van een bepaalde behandeling. Als er in beide groepen echter geen verschil is in de sterfte aan andere oorzaken zal een duidelijke lagere sterfte ten gevolge van behandeling B uiteindelijk niet alleen een betere ziektespecifieke overleving geven maar ook doorwegen in een verbeterde totale overleving.

Invloed van behandeling op overleving

prognose B

Op de grafiek hiernaast staat een opnieuw een fictief voorbeeld van 2 groepen patiënten die in de loop van 10 jaren zijn gevolgd en waarvan de sterfte is genoteerd. In de beginne is iedereen nog in leven (100%). Echter in de loop der tijd treden helaas sterftegevallen op (ten gevolge van een fatale terugkomst van de borstkanker) waardoor de groep overlevenden steeds een stukje kleiner wordt (telkens een trapje lager op de grafiek).

In de rode groep die geen aanvullende behandeling kreeg is na 5 jaar is ongeveer 70% nog in leven; na 10 jaar 60% (rode lijn) (ziektevrije overleving). In de groene groep die wel een aanvullende behandeling kreeg is na 5 jaar is ongeveer 90% nog in leven; na 10 jaar 80% (groene lijn) (ziektevrije overleving). De aanvullende behandeling geeft in dit rekenvoorbeeld een absolute overlevingswinst van 20% (80 – 60 = 20%) ten opzichte van de groep die geen aanvullende behandeling kreeg. (Uiteraard worden hier met statistische tests naar gekeken om vast te stellen dat het verschil in behandelingsresultaat echt is en niet op toeval berust.)

Conclusie: De overlevingswinst na 10 jaar is in dit voorbeeld meer dan 5% (namelijk 20%). Op voorwaarde dat er geen toeval in het spel is en het resultaat bovendien door andere grote onderzoeken wordt bevestigd lijkt het zinvol om in dit geval de aanvullende behandeling voor te schrijven (NB. Het betreft hier fictieve voorbeelden!!).

Opm: In werkelijkheid zal de 5 of 10 jaar niet worden afgewacht omdat dat niet ethisch zou zijn ten opzichte van de rode groep. In de meeste gevallen worden er tussentijdse analyses verricht door een onafhankelijke commissie. Deze commissie kan een tussentijds staken van het onderzoek gelasten indien de tussentijdse verschillen te zeer uiteen gaan lopen.


Terug naar boven